‘DE VRIJE’ Anarchistisch maandblad

Amsterdam, September 1986


STEENKOOL, URANIUM EN DE MOORD OP INDIANEN en français

‘De aarde en ikzelf zijn één van ziel.’ Deze indiaanse uitspraak drukt kernachtig uit wat de traditionele Navajo’s en Hopi’s al twaalf jaar tevergeefs aan de amerikaanse regering proberen duidelijk te maken. De op handen zijnde deportatie van tienduizend Navajo’s uit het gebied in Arizona waar hun voorouders eeuwenlang hebben geleefd – een deportatie die, sinds op 7 juli van dit jaar het ultimatum verstreek, elk moment kan beginnen – dreigt een nieuw dieptepunt te worden in de geschiedenis van de USA. Een geschiedenis waarin de regering systematisch heeft getracht een eind te maken aan het bestaan van de indianenkulturen. Waarin de ‘Oude Volkeren’het moeten afleggen tegen steenkool- en uraniumwinningsbedrijven, mormonisme, politici en ‘ekonomische ontwikkeling’. Dit artikel werpt licht op de achtergronden van het konflikt in Arizona en beschrijft de strijd van de traditionele Navajo’s en Hopi’s tegen het verkrachten van hun aarde en hun leven.

Op een dag in de herfst van 1977 arriveert in Black Mesa, in het hart van het Navajo-reservaat in Arizona, een bouwploeg van de overheid. Hun opdracht is om daar dwars door de rotsenwoestenij heen een hek van prikkeldraad aan te leggen. Vlak na hun aankomst staan zij ineens tegenover Pauline Whitesinger, een 43-jarige Navajo-weduwe en moeder. Pauline beveelt de mannen van haar land te verdwijnen. Als antwoord geeft de voorman van de ploeg een obsceniteit ten beste. Pauline’s vuist – het volgende moment ligt de voorman op de grond en is zij de ploeg met stokken en vuil aan het bekogelen. Terugdeinzend voor haar felle aanval kiezen de mannen het hazenpad.

Pauline Whitesinger’s daad luidde een fase in van daadwerkelijk verzet in de strijd van de Navajo indianen om het land te behouden waar ze al eeuwen leefden en waar ze met hart en ziel aan toebehoren. Het hek waarvan zij de aanleg sindsdien belemmerd hebben moest er komen van wege de Navajo-Hopi Landschikkingsbepaling, beter bekend als Public Law 93-531. Deze wet werd in 1974 door een opzettelijk misleid Congres aanvaard. De pretentie van PL 93-531 is het oplossen van een ‘konflikt’ tussen de Navajo’s en de Hopi’s over het bezit van de Joint Use Area, een gebied waar zij gezamenlijk over beschikken. De Navajo’s zouden het hebben gekonfiskeerd en de Hopi’s zouden de Navajo’s eruit willen gooien. In werkelijkheid is er geen sprake van een konflikt. Althans niet tussen het Navajo volk en het Hopi volk. Het echte konflikt is tussen de traditionele Navajo’s en Hopi’s aan de ene kant, en aan de andere kant hun – door de centrale overheid tegen hun zin ingestelde – bestuursraden, plus die overheid zelf, plus een aantal mijnbouw- en energiebedrijven, plus de mormoonse kerk. Het belang dat deze vier, onderling vaak nauw verweven, instanties met elkaar verbindt is gelegen in de vele miljarden aan hoogwaardige steenkool, uranium, aardolie en gas in de bodem van de Joint Use Area. De door mormonen gedomineerde bestuursraden en de mijnbouw- en energiebedrijven, die ook veelal mormoons bezit zijn, staan te trappelen om met elkaar bodemexploitatiekontrakten af te sluiten. De op die bodem levende indianen zijn echter niet van zins om hun land hieraan op te offeren. Bovendien bemoeilijkt het feit dat de Joint Use Area (hierna ook JUA) van oudsher gezamenlijk eigendom is van de Hopi’s en de Navajo’s het afsluiten van de kontrakten. De mijnbouw- en energiebedrijven moesten er het ‘konflikt’ voor kreëren en er een komplete terreinoorlog voor in scène zetten, maar uiteindelijk kregen ze het Congres ertoe hun ‘oplossing voor het konflikt tussen de Hopi’s en de Navajo’s te aanvaarden. PL 93-531 bepaalt dat de Joint Use Area door middel van een prikkeldraadhek in een Navajo helft en een Hopi helft gedeeld wordt. Alle Navajo’s die dan in Hopi gebied leven, dat zijn er ongeveer tienduizend, moeten daar weg. Voor de honderd Hopi’s op Navajo gebied geldt hetzelfde. De meesten worden buiten het reservaat geplaatst. Zo wordt de JUA in juridisch en in praktisch opzicht een stuk toegankelijker voor grondstoffenwinning.

DE AARDE LEEFT

Om te begrijpen wat zich precies op en rond de reservaten afspeelt is het van belang iets van de geschiedenis en van de kultuur van de Hopi’s en Navajo’s af te weten. De goudkoorts van 1848 brengt een stroom blanke mormonen en anderen naar (onder meer) Arizona en Nieuw-Mexico. Velen vestigen zich daar op het land dat duizend jaar lang aan de Hopi’s heeft toebehoord, en op het aangrenzend gebied weaar sinds zeshonderd jaar de Navajo’s wonen. Wrijvingen blijven niet uit. Hopi verzet bestaat traditioneel uit geweldloze nonkoöperatie. Maar de Navajo’s vechten terug tegen de blanke indringers, en zij leggen het loodje. Een kavaleriebrigade met aan het hoofd Amerika’s nationale held Kit Carsons verbrandt hun land, vernietigt hun dieren en boomgaarden en voert vijfentachtighonderd Navajo’s af naar een koncentratiekamp bij Fort Summer, waar velen de hongerdood sterven. Een paar jaar later komt de regering tot de konklusie dat het ekonomisch voordeliger is om de Navajo’s in staat te stellen zichzelf te onderhouden dan ze te bevechten. De overlevenden worden vrijgelaten en neergeplant in een klein, onvruchtbaar reservaat. Blanken hebben intussen hun oorspronkelijk land gekonfiskeerd, dus de Navajo’s die het reservaat ontvluchten vestigen zich in de onmiddelijke nabijheid van de Hopi’s. De druk van hun aanwezigheid leidt af en toe tot kleine ruzies, maar die worden steeds onderling opgelost. Over het algemeen is de relatie tussen de beide volken goed. Veel meer moeite hebben de Hopi’s met het feit dat de VS in 1882 ook voor hen een reservaat instellen. Iets waar ze volgens de Hopi’s geen enkel recht toe hebben: onder het verdrag van Guadalupe-Hidalgo zijn deze immers een onafhankelijke natie gebleven.
In 1934 wordt het Hopi-reservaat ingekrompen tot eenderde van haar eerdere oppervlakte. De Hopi’s weiden hun kudden nu in ‘Distrikt 6’; de Navajo’s daarbuiten, in het overige gedeelte van het oorspronkelijke reservaat. De eigendomsrechten van dit nieuwe stuk niemandsland berusten bij beide volken tezamen. Zo is de Joint Use Area ontstaan.

Aanvankelijk denkt de amerikaanse overheid dat de Hopi’s en de Navajo’s veilig zijn weggeborgen op een paar stukken waardeloos land. Maar al snel blijkt de bodem van hun reservaten rijk te zijn aan aardolie en gas, en in de loop van de twintigste eeuw wordt duidelijk dat de Navajo’s en de Hopi’s met hun krent bovenop een miljardenschat aan delfstoffen zitten: ook uitgestrekte steenkoolvelden en miljarden tonnen uranium liggen er onder de oppervlakte. Veel mijnbouw- en energiebedrijven tonen meteen grote interesse. Hun pogingen tot het afsluiten van bodemexploitatiekontrakten met de indianen lopen echter spaak. De laatsten denken namelijk anders over de aarde dan de blanke amerikanen. Hoewel elk volk haar eigen levenswijze en kultuur heeft – de Hopi’s leven van de landbouw op hoge rotsplateaux, terwijl de Navajo’s van oudsher met hun kudden door de woestijn trekken – is hun levenshouding in wezen dezelfde. Met het land dat hen en hun voorouders heeft voortgebracht voelen zij zich onafscheidelijk verbonden. En het land, de aarde leeft. Alles wat erop groeit of beweegt heeft een plaats in haar cyclus; alles houdt elkaar in balans. ‘We moeten onszelf zien als een deel van de aarde, niet als een vijand van buitenaf die probeert haar zijn wil op te leggen.’ Drukt een van de indianen het uit. ‘Wij weten dat, omdat we een levend deel van haar zijn, we geen stukje van haar kunnen schenden zonder onszelf pijn te doen.’ Daarom nemen de oude volken niet meer voor zichzelf dan noodzakelijk is. De Hopi’s bijvoorbeeld hebben zelden meer dieren gehouden dan zij voor hun direkte dagelijkse behoeften nodig hadden. Het land zelf is niemands eigendom. Maar het is de plicht van het erop levende volk om het te beschermen. Om deze levende moeder aarde open te breken en te verminken is lange tijd ondenkbaar geweest voor de Hopi’s en de Navajo’s, tot zij het voor hun ogen zagen gebeuren.

Amerikanen en westerlingen in het algemeen zien de aarde anders: als een gebruiksartikel, gewaardeerd op basis van haar ruilwaarde. Het is vanzelfsprekend om grond te verdelen, te kopen, te verkopen, open te breken om er van alles uit te halen, af te dekken met beton. Het land is dode materie. Het is dit verschil tussen de westerse opvatting over de aarde en de indiaanse benadering ervan dat uiteindelijk ten grondslag ligt aan het konflikt rond de JUA.

MORMOONSE HULP

Behalve onwillige kontraktpartners is er in het begin van deze eeuw nog een ander obstakel op de weg van de energie-exploitanten-in-spé. Met wie kunnen zij kontrakten sluiten? Volgens een wetje uit 1891 moet dat gebeuren met ‘de gezaghebbende Raad die de indianen vertegenwoordigt.’ Maar zo’n Raad bestaat niet.
De traditionele Hopi’s en Navajo’s kennen niet zoiets als een centraal gezag of vertegenwoordigend orgaan. De politieke macht is bij hen van oudsher gedecentraliseerd en berust op konsensus binnen autonome gemeenschappen. Bij de Navajo’s is de politieke eenheid de autonome familie. Deze telt twintig to tweehonderd leden die ekonomisch samenwerken en hun ceremonieën gezamenlijk voltrekken. Aan het hoofd staat soms een man, maar gewoonlijk een vrouw. De kudden en bezittingen staan onder het beheer van de vrouwen, en afstamming stellen de Navajo’s via de vrouwelijke lijn vast. Het is geen toeval dat het belangrijkste verzet tegen de gevolgen van PL 93-531 op dit moment van hun kant komt. Vaak zijn het vrouwen van zestig jaar of ouder die, gewapend met geweren, de bouwploegen het hoofd bieden.
Ook de Hopi’s is het verschijnsel centraal gezag vreemd. Elk Hopi dorp is een autonome eenheid met absoluut zelfbestuur. Er is wel altijd een traditioneel leider, de Kikmongwi, maar hij of zij heeft alleen gezag op grond van zijn of haar wijsheid. Als er problemen zijn komen de Kikmongwi’s uit de verschillende dorpen bij elkaar om informatie uit te wisselen en te beraadslagen. Daadwerkelijke beslissingen worden echter uitsluitend in de dorpen zelf genomen, en niet voordat alle betrokkenen het eens zijn geworden. Dit is vaak een moeizame weg en vereist veel praten, maar konsensus is een voorwaarde voor beslissingen die het dorp aangaan.
Een dergelijke inrichting van indiaanse samenlevingen was zowel de energiebedrijven als de overheid een doorn in het oog. Niet alleen waren de Hopi’s en de Navajo’s onaangepast aan de amerikaanse maatschappij; men kon er ook geen zaken mee doen. Waar waren de mensen met de macht om een handtekening onder een kontrakt te zetten? En die ook bereid waren om dat te doen zonder daarover eerst met alle anderen overeenstemming te hoeven bereiken? Die mensen moesten nog gemaakt worden. En daar waren toevallig de mormonen al sinds 1880 mee bezig: om van traditionele indianen winst- en machtsbeluste amerikaanse staatsburgers te maken. Het mormoonse geloof leert dat een donkere huid een straf van God is. De indianen zijn donker, aldus het Boek van Mormon, omdat zij zijn vervallen tot ongeloof en ijdelheid. Als zij zich to het mormonisme bekeren zullen ze weer blank worden. Gedreven door de edele wens de indianen te redden beginnen de mormonen rond 1880 de meest begaafde kinderen van (onder andere) de Hopi en Navajo reservaten te slepen, om hen ver weg in pleeggezinnen en kostscholen te plaatsen. Tot 1915 gebeurt dit vaak met behulp van de amerikaanse kavalerie, die de kinderen letterlijk wegsleurt en al te weerspannige ouders arresteert. Na 1914 maakt men vooral gebruik van de benarde financiële situatie van de ouders om hen te overreden. De kinderen wordt in hun – meestal mormoonse – pleeggezinnen verboden hun eigen taal te spreken en hun traditionele kleding of kapsel te dragen. Men geeft hun engelse namen en verklaart hun indiaanse gebruiken taboe. De kinderen worden onderworpen aan een uitgebreide religieuze indoktrinatie. Vandaag de dag is tussen de twintig en veertig procent van de Hopi’s mormoons – bij de Navajo’s ligt het percentage wat lager. Deze mensen geloven dat Gods Koninkrijk op aarde verwezenlijkt moet worden door het vergaren van zoveel mogelijk materiële rijkdom. De mormoonse kerk, die miljoenen leden telt, is dan ook puissant rijk en machtig. Mormonen bezitten vele bedrijven en multinationals. In de staat Utah (waar een deel van het Navajo reservaat in ligt) beheersen zij de hele politiek. Zij stichtten er de stad Salt Lake City. In de bedrijven die hun oog hebben laten vallen op de indiaanse bodemschatten zijn mormoonse belangen meer dan ruim vertegenwoordigd.
De mormoonse Hopi’s en Navajo’s bezien hun land met dezelfde ogen als deze bedrijven. Juist daardoor kon het huidige ‘konflikt’ als zodanig gepresenteerd worden.

“YELLOW CAKE”

Terug naar het begin van de eeuw. Terwijl de mormonen de indianen helpen blanke kapitalisten te worden zit ook het Bureau voor Indiaanse Zaken (BIA), een overheidsinstelling die met ondernemers meedenkt, niet stil. In 1921 vindt een dochteronderneming van Standard Oil olie in het Navajo reservaat. Direkt roept de BIA alle Navajo mannen (!) bijeen om een oliekontrakt goed te keuren. De vijfenzeventig aanwezigen stemmen unaniem tegen. De BIA trekt zich het lot van Standard Oil aan. Na twee jaar inspanning lukt het haar om, waarschijnlijk middels dreigementen en valse beloften, een permanente Navajo Bestuursraad te vormen, wier eerste daad is het overdragen van haar kontrakteringsmacht aan de BIA!
Dat was drieënzestig jaar geleden. Nu zijn er op het Navajo reservaat vier kolen-strip-mijnen (steenkool wordt er gedolven door de bovenste laag van de aarde op te blazen) en vijf reusachtige door steenkool aangedreven elektriciteitscentrales. Het gebied, dat ooit de schoonste lucht van de USA had, is nu bedekt met zwarte rook en roet. De Four Corners Power Plant stoot iedere dag driehonderdvijftig ton zwavel- en tweehonderd ton stikstofverbindingen uit in de atmosfeer. Er zijn achtendertig uraniummijnen en zes uraniumfabrieken. Deze liggen momenteel grotendeels stil omdat steenkool op dit moment gemakkelijker te delven en minder kontroversieel is. De uraniumwinning blijft echter wel interessant in verband met de produktie van kernwapens.
Van de vijfduizend Navajo mijnwerkers die tussen 1952 en 1969 in de uraniummijnen werkten zijn er intussen meer dan veertienhonderd overleden aan kanker, vooral longkanker. Een groot aantal overlevenden lijdt er eveneens aan. Het grondwater is radioaktief besmet. Talloze paarden en schapen zijn gestorven aan de gevolgen van het drinken ervan. Radioaktief uraniumafval is in grote hopen achtergelaten verspreid over het hele reservaat. Maria van Kints van de Stichting Nederlandse Aktiegroep Noordamerikaanse Indianen (NANAI) heeft ze zelf gezien. ‘Het lijken net grote zandheuvels. Yellow Cake noemen ze het. De kinderen spelen erin, er worden huizen van gebouwd, de schapen eten het gras dat erop groeit. Zo komt het in de voedselketen terecht. En alles blijft nog duizenden jaren besmet!’ Veel kinderen worden dan ook dood of misvormd geboren.
Bij dit alles komt dat de financiële overeenkomsten voor olie, uranium en steenkool die de BIA voor de Navajo’s heeft afgesloten tot de slechtste ter wereld behoren. Typerend is een kontrakt op grond waarvan de Navajo’s per ton steenkool vijftien dollarcent ontvangen, terwijl daarvoor op niet-indiaans land een bedrag van anderhalve dollar gebruikelijk is – tien keer zoveel. Zelf hebben de Navajo’s geen elektriciteit.

REFERENDUMBOYCOT

Ook bij de Hopi’s heeft men een officiële bestuursraad uit de grond gestampt. Om aan het zelfbestuur van de indianenvolken een einde te maken vaardigt de amerikaanse regering in 1934 de Indian Reorganization Act (IRA) uit. Deze wet wordt bejubeld als een grote verworvenheid: ze brengt de indianen de zegeningen van het amerikaanse politieke stelsel. De grondwet is alvast voor hen geschreven. Ze bevat onder meer de bepaling dat alle beslissingen van hun bestuursraden goedgekeurd moeten worden door de centrale regering. De Kikmongwi’s zijn vanaf het begin tegen de IRA (die 76 percent van alle indianenvolken door hun strot gedouwd werd). Zij boycotten het referendum erover: de Hopi manier om zich ergens tegen uit te spreken. De centrale overheid weet dat heel goed. Desondanks rekent ze onthouding als instemming. Met het gevolg dat de Hopi’s ineens geregeerd worden door een centrale bestuursraad die wetten kan uitvaardigen en namens het hele volk kontrakten kan afsluiten met bedrijven. Nog steeds heeft de Hopi raad een elektorale basis van minder dan tien procent. De bezetting, die lange tijd niet eens genoeg was voor een quorum, bestond en bestaat nagenoeg geheel uit mormoonse Hopi’s. Deze zogenaamde ‘progressieven’ vinden bestuursraden en bodemexploitatie en ‘the American way’ allemaal even mooi en zijn goede maatjes met de overheid.
In 1955 stelt de Hopi raad een advokaat uit Salt Lake City aan om hun onderhandelingen met de energiebedrijven te voeren. Deze John Boyden, die de samenstelling van de betreffende raad eerst via de BIA zelf heeft geregeld, is een mormoons oud-aartsbisschop. Hij heeft enkele jaren eerder namens de Hopi’s een ‘land claim’ ingediend bij de Indian Land Claims Commission, en ‘gewonnen’. Op grond van een recente wet betekende dat echter dat de Hopi’s niet, zoals zij geloofden, hun land terugkregen, maar alleen een relatief zeer lage som geld, waarvan Boyden als hun advokaat ook nog een flink percentage ontving. Tot op heden heeft zelfs hun bestuursraad geweigerd dat geld aan te nemen.
Boyden sluit in de jaren zestig namens de Hopi’s een reeks kontrakten af met mijnbouw- en energiebedrijven. De Kikmongwi’s, als vertegenwoordigers van de traditionele Hopi’s, protesteren bij iedere stap en brengen de zaak zelfs voor de federale rechter. Deze wijst hun eis dat de bestuursraad niet als legitieme vertegenwoordiging van hun volk mag gelden af op grond van het argument dat zij het recht niet hebben om hun eigen overheid aan te klagen!

NATIONAAL OPOFFERINGSGEBIED

Ondertussen gaat Boyden verder. Onderzoek heeft naderhand aangetoond dat hij, behalve voor de Hopi raad, tegelijk werkte voor een grote mormoonse kolenmijnmaatschappij, Peabody Coal Company. Het is met Peabody dat hij in 1964 en 1966 de belangrijkste kontrakten afsluit (zijn eigen loon is een miljoen dollar). Peabody pacht honderd vierkante mijl land op Black Mesa, dat deels in de Joint Use Area ligt en waar zich het rijkste steenkoolveld van Arizona bevindt. De mijnen laten enorme littekens na op het land. Erger nog is dat voor het vervoer van de steenkool, dat via een honderden kilometers lange pijpleiding gebeurt, tot op heden iedere dag zeveneneenhalf miljoen liter grondwater aan de bodem onttrokken wordt. Dit vormt een ernstige bedreiging voor de landbouw en veehouderij waar de indianen in deze toch al droge streek van afhankelijk zijn. ‘Het onttrekken van grote hoeveelheden water van onder Black Mesa zal de harmonie verbreken en alles uit balans brengen.’ Waarschuwen de Kikmongwi’s in 1971. Hun protest geldt de hele westerse wijze van omgaan met de aarde en de gevolgen daarvan. ‘De technische ontwikkeling van de blanke man is ontstaan als gevolg van zijn gebrek aan aandacht voor het spirituele en voor de manier waarop alles leeft.’ Aldus woordvoerder Thomas Banyacaya. ‘Als de heilige grond wordt geschonden en opengescheurd door grondstoffenexploitatie en andere destruktieve praktijken, betekent dat op de lange termijn ook de grootste dodenmars voor alle volken ter wereld.’
Het steenkoolveld onder Black Mesa – door de National Academy of Sciences intussen tot ‘nationaal opofferingsgebied’verklaard – strekt zich uit tot Big Mountain, vier kilometer verderop in de Joint Use Area. Hier bevindt zich naar schatting eenentwintig miljard gemakkelijk toegankelijke steenkool onder de oppervlakte. Behalve Peabody lukt het echter geen enkel mijnexploitatiebedrijf vat te krijgen op de steenkoolschat. Noch de Hopi raad noch de Navajo raad (die in tegenstelling tot de traditionele ook niet ongenegen is mijnbouwvergunningen te verlenen) heeft zelfstandig de macht het te verpachten. En met elkaar kunnen zij het niet eens worden wie wat krijgt. Ondertussen zijn de mensen die op Big Mountain wonen vastbesloten dat alle 21 miljard ton steenkool die daar in de bodem zit er ook zal blijven.

“GOEDE INDIANEN”

In de tweede heelft van de jaren zestig beginnen de ‘progressieve’ Hopi’s (dat wil zeggen de Hopi bestuursraad) een intensieve kampagne om de Joint Use Area te splitsen en zich te ontdoen van de Navajo’s. Met de exploitatie van de bodem zijn hun persoonlijke belangen gemoeid doordat de salarissen van de indiaanse ambtsdragers mede bepaald worden door de inkomsten uit mijnbouwvergunningen. Maar ook schakelen de progressieven meer en meer over op grootschalige veehouderij: zij hebben dus meer grond nodig dan voorheen. Jerry Kammer, een journalist die op onderzoek uittrok, konkludeert in 1980: ‘De familie die van deze gang van zaken het meest profiteert is de familie Sekaquaptewa. De Sekaquaptewa’s zijn de rijkste Hopi’s en bezitten de grootste veehouderij. Mormonen. Wayne Sekaquaptewa is tevens eigenaar van het Hopi dagblad en oud-president van de mormoonse kerk op het reservaat. Zijn broer Abbot is de huidige voorzitter van de Hopi bestuursraad.’
Degeen die de kampagne trekt is echter John Boyden. Met behulp van de Peabody Coal Company, plus een groep bankiers uit Utah, plus WEST, een genootschap van geïnteresseerde energiebedrijven, is hij in Washingtion D.C. onafgebroken bezig met pogingen het Congres voor zijn zaak te winnen. Het Congres krijgt te horen dat de Navajo’s land van de Hopi’s zijn binnengedrongen en weigeren weg te gaan. Er zou een komplete terreinoorlog aan de gang zijn. Ondertussen zet een door de Hopi raad in de arm genomen Public Relations firma, Evans & Associates uit Salt Lake City, die terreinoorlog in scène. Ze verspreidt foto’s van afgebrande kampen en kapotgeschoten voorraadschuren, welke door de meeste bladen gretig worden overgenomen. De Washington Post schrijft op 21 juli 1974 in een verslag hierover: ‘Evans & Associates vertegenwoordigde tevens een vereniging van 23 nutsbedrijven die bezig waren elektriciteitscentrales en kolenstripmijnen aan te leggen in het Four Cornersgebied (waar het reservaat ligt, J.) … Deze bedrijven vertelden hun klanten dat de Hopi’s ‘goede indianen’ waren, die het spul waarop hun airconditioners liepen niet stop zouden zetten.’ De kampagne heeft succes. In 1974 aanvaardt een door Watergate afgeleid Congres Public Law 93-531, waarvoor met name senator Barry Goldwater uit Arizona heeft geijverd. De Joint Use Area, zo bepaalt deze wet, moet door een zeshonderd kilometer lang prikkeldraadhek in een Navajo- en een Hopi-gedeelte gesplitst worden; de tienduizend Navajo’s die aan de verkeerde kant van het hek wonen moeten, als voorbereiding op hun deportatie, negentig procent van hun vee doden of verkopen; en er komt een verbod op het bouwen, verbeteren en repareren van woningen en schuren. Een overplaatsingskommissie zal de deportatie van de Navajo’s regelen. Zij krijgen een oprotpremie van vijfduizend dollar als ze binne vijf jaar vrijwillig vertrekken. Daarnaast belooft de wet ‘de averechtse impact te minimaliseren’ door de Navajo’s elders land te geven. De regering zal daar zorgen voor ‘fatsoenlijke hygiënische woningen’plus de infrastruktuur voor een gemeenschap: scholen, ziekenhuizen, wegen etc.. Want in het reservaat zelf is geen plaats meer. Het land is er al overbegraasd, het is moeilijk zich er in leven te houden.
Een krappe twintig procent van de bewoners van de JUA heeft zich inmiddels, vaak onder druk, laten overplaatsen. Daarmee begon de omvang van de tragedie die PL 93-531 inhoudt duidelijk te worden.

DEPRESSIES EN ZELFMOORD

De overgeplaatste Navajo’s komen terecht in eensgezinswoningen in kleinburgerlijke en racistische randgemeenten. De huisjes hebben stopkontakten en gas- en waterleidingen maar elektriciteit, gas en licht wil er nog wel eens aan ontbreken. Om van het Beloofde Land nog maar te zwijgen.
Veertig procent van de overgeplaatste Navajo’s verstaat geen engels en de meerderheid heeft nog nooit in loondienst gewerkt of belasting betaald. Maar in hun tuin kunnen zij moeilijk hun onafhankelijk bestaan als schapenhouder voortzetten. Zij moeten zien te overleven in een volkomen vreemd ekonomisch en burokratisch systeem, terwijl de kans op werk vanwege hun achtergrond miniem is. De meesten raken dan ook snel in moeilijkheden als ze belasting moeten gaan betalen of plotseling gas- en lichtrekeningen en medische kosten krijgen. Kredietmaatschappijen springen handig in op hun onervarenheid in ekonomisch opzicht. Zij halen hen er bijvoorbeeld toe over hun huis in onderpand te geven voor leningen waarvan de kredietmaatschappij weet dat ze die nooit zullen kunnen aflossen. Andere huizen worden verkocht voor een kwart van wat ze waard zijn. Inmiddels is vijftig procent van de naar Flagstaff overgeplaatste Navajo’s hun huis zo kwijtgeraakt. Merkwaardig genoeg koopt de Overplaatsingskommissie die huizen rustig twee of drie keer achter elkaar weer terug van de onroerendgoedfirma’s, kennelijk zonder zich af te vragen wat er met de vorige eigenaars gebeurt is.
Van de beloften van de overheid over scholen en gezondheidsvoorzieningen zijn de meeste loos gebleken. Maar zwaarder dan hun materiële nood valt de Dineh (zo noemen de Navajo’s zichzelf vaak) de scheiding van hun land. Met het land waarmee hun religie en hun bestaan verbonden zijn valt de grond onder hun voeten ook figuurlijk weg. Zij zien hun kultuur aan stukken geslagen, hun gemeenschapsleven versplinterd: ‘Dit lijkt ons einde te worden.’ Aldus een overgeplaatste vrouw. ‘Onze toekomstplannen voor de kinderen liggen in duigen. We voelen ons erg eenzaam na de overplaatsing. Het lijkt hier net een gevangenis. We vragen ons af waarom we het gedaan hebben. Als we ons niet hadden laten overplaatsen was onze dochter misschien niet gestorven.’ Feit is dat velen, behalve met depressies en alkoholisme, kampen met gezondheidsproblemen. Er is een hoog sterftecijfer. Onder invloed van de emotionele stress vallen ook gezinnen uiteen en is het aantal zelfmoorden sterk gestegen.
Van de overgeplaatste Navajo’s is een deel illegaal weer teruggekeerd naar hun vroegere land. Maar daar wordt het steeds moeilijker te overleven. Vanwege het verbod op bouwen en repareren wonen steeds grotere families in langzaamaan verder vervallende hogans, de traditionele houten hutten. Als zij proberen iets aan hun woonsituatie te doen zien zij het resultaat van hun inspanningen voor hun ogen door overheidspersoneel afgebroken worden. Met tien procent van hun vroegere vee kunnen zij zich maar nauwelijks in leven houden: hun voeding bestaat uit brood, koffie en aardappels. Maar zij zijn vastbesloten zich niet te laten verjagen. Namens Reagan is aangekondigd dat het leger erbij ingeschakeld zal worden. De oude Navajo-vrouwen zijn erop voorbereid. ‘We hebben eerder tegenover soldaten gestaan. En tot nu toe hebben we het overleefd.’ Het karwei zal voor de militairen geen zachtgekookt eitje zijn. Een aantal vrouwen is al gearresteerd omdat ze hekwerkers over hun hoofd heen schoten, maar niemand is tot nu toe veroordeeld. En het hek wil maar niet overeind blijven.

VOLKERENMOORD

Het verzet groeit onder de traditionele Navajo’s. Steeds duidelijker vallen zij ook de voorzitter van hun huidige bestuursraad, Peter Zah, aan. Zah werpt zich op als verdediger van de traditionelen maar in feite verzet hij zich niet tegen de overheid. Hij onderhandelt over hoe de deportaties zich moeten voltrekken, hij keert zich er niet tegen. Samen met General Electric en Bechtel heeft hij zelfs plannen gemaakt voor de installatie van een elektriciteitscentrale met een vermogen van tweeduizend megawatt en een kolenstripmijn op Navajogrond. Van hem hebben de ‘oude’ Navajo’s niets te verwachten. Het zijn in de eerste plaats de traditionele Hopi’s die hen steunen in hun verzet tegen de regeringsplannen. De gewone Hopi’s zijn evenmin als de Dineh gebaat bij de plannen van hun bestuursraad, die er geen twijfel over laat bestaan dat ze de nieuwverworven grond zal gebruiken voor kolenstripmijnen, waar vooral zijzelf beter van wordt. Ondanks alle pogingen van buitenaf om hen tegen elkaar uit te spelen blijven de meeste Hopi’s één lijn trekken met de traditionele Navajo’s. Thomas Banyacaya publiceert in 1981 namens hen een solidariteitsverklaring met de Dineh.
In 1982 ontstaat in Flagstaff het Big Mountain-JUA Legal Defense/Offense Committee (BMLDOC). Onder leiding van de ouderen van Big Mountain verleent het BMLDOC gratis juridische bijstand aan de indianen die door het overplaatsingsprogramma worden getroffen. Zij spant een aantal rechtszaken aan tegen de staat en voert een kampagne om PL 93-531 te herroepen.
Steun komt ook van onverwachte zijde. Op 1 januari 1982 trekt de direkteur van de Overplaatsingskommissie, Leon Berger, zich uit zijn funktie terug. Hij noemt het overplaatsingsprogramma ‘een ramp zonder weerga’ en kondigt aan dat hij zich gaat inzetten voor het herroepen van de wet. In mei van dat jaar neemt kommissielid Roger Lewis op dezelfde gronden ontslag.
Ook internationaal begint er verzet te ontstaan tegen de gevolgen van PL 93-531. De jury van het Vierde Russell Tribunaal, dat in 1980 te Rotterdam gehouden wordt, konkludeert dat volgens de Konventie van de Verenigde Naties sprake is van volkerenmoord.
In Nederland houdt onder andere stichting NANAI zich bezig met de op handen zijnde gedwongen deportatie, en overal in Europ verrijzen aktie- en steungroepen.
AMENDEMENTEN
Zelfs in het amerikaanse Congres zijn de laatste tijd bezorgde geluiden te horen. Deze gelden in de eerste plaats de financiële zijde van het programma. De veertig miljoen dollar die PL 93-531 zou gaan kosten zijn inmiddels opgelopen to vijfhonderd miljoen, en de totale uitgaven zouden wel eens twee miljard dollar kunnen gaan bedragen. In een tijd waarin overal in de VS drastische bezuinigingen doorgevoerd worden kan het Congres zich tegenover de belastingbetalers niet permitteren om zo’n bedrag te spenderen aan ‘interventie in een konflikt tussen een paar indianenstammen’(het beeld dat, dankzij de media, nog steeds bestaat). En dit kan helemaal niet als het programma, in de woorden van Congreslid Les AuCoin, ‘een groot fiasko genoemd kan worden’. Tot een aantal Congresleden begint het door te dringen dat het het resultaat van hun inerventie is dat een trots, ekonomisch onafhankelijk volk verandert in een groep ellendige en ontheemde mensen die voor hun overleven afhankelijk zijn van overheidshulp. Er zijn dan ook een aantal amendementen ingediend met het doel de gedwongen deportatie, die sinds 7 juli van dit jaar elke dag kan plaatsvinden, uit te stellen. Bijvoorbeeld tot er voldoende woningen zijn gebouwd voor de te deporteren Navajo’s – vanwege de bezuinigingspolitiek is de bouw daarvan sterk vertraagd. Wat betreft de bepalingen over medische en onderwijsvoorzieningen, daar rept men niet meer over.
Natuurlijk maakt uitstel geen verschil. De deportatie mag helemaal niet gebeuren. Hij is, zoals Navajo verztsvrouw Roberta Blackgoat het uitdrukt ‘een andere weg: een weg naar honger en volkerenmoord’. De Dineh hebben net als de traditionele Hopi’s recht op hun land, hun leven, hun kultuur. En de wereld heeft hen nodig, omdat Big Mountain overal is. De ekonomische, sociale en politieke krachten waar deze mensen tegen vechten zijn ook in de rest van de wereld aan het werk. In een tijd dat de aarde daaraan kapot aan het gaan is weten de Dineh, als een van de laatste volkeren, te leven zonder de balans van de natuur te verstoren en hebben zij hun eenheid van geest met de aarde weten te bewaren. Laat dat zo blijven. Alle steun is nodig in de strijd tegen de deportatie.

[…]

Jansen

Meer foto’s

 

2 Responses to Artikel uit ‘De Vrije’ van september 1986

  1. […] Artikel uit ‘De Vrije’ van september 1986 […]